We zitten midden in de jungle* als de auto die achter ons rijdt stopt. Via de portofoon komt het afgesproken alarmpiepje binnen. Dat betekende in de ruim tweehonderd kilometer die we al over de bauxietweg dwars door de Amazone hebben afgelegd maar één ding: slepen. De achterste auto (Toyota Hilux, volgens Top Gear niet kapot te krijgen, wij weten inmiddels beter) heeft namelijk al vanaf vertrek uit de stad last van een kapotte accu. Zuchtend omdat we voor de zoveelste keer dat ding weer aan de praat moeten krijgen stappen Luuc, Martijn en ik uit de ‘goede’ Hilux. Daarbij moet Luuc wel even de deur een beetje optillen en er flink tegen duwen, want die is volgens verhuurder Jan ‘een beetje gehandicapt’.
‘We zijn een wiel kwijt.’ Geen lekke band, geen sportvelg, nee, een heel wiel. Inclusief band en sportvelg. Ik zie Dennis, inmiddels ook in Suriname, de bosjes in duiken alsof hij een bijzondere diersoort in het vizier heeft. Met het wiel als een baby in zijn armen stapt hij uit het groen. Iemand ANWB werelddekking? Stiekem denk en hoop ik dat ik erin geluisd wordt, dat het een boobytrap is, maar in welke van de honderdduizend bomen die hier staan hangen die verborgen camera’s dan?!
Goddank vier ik mijn drieëntwintigste verjaardag met vier mannen, die niet bang zijn voor een beetje blubber, gewoon in de laadbak blijven zitten als de weg door een haag van prikkeltakken leidt (auwauwauwauw), totaal niet raar opkijken als je van een gammele brug af gaat poepen en zoals echte mannen betaamt bij elkaar toch flink wat verstand hebben van auto’s. Al duurt het dan dus wel drie uur voordat het wiel er weer op zit en met losgehaalde bouten van de andere wielen vast is gedraaid. Tip: verlies je wiel niet als je net in een kuil rijdt, dat krikt een beetje moeilijk.
Het einddoel van deze Expeditie Apura, het gelijknamige indianendorpje bij de grens met Guyana, moeten we na dag één al opgeven. De weg is slecht en de bruggen doen daar niet voor onder. De ijzeren constructies staan er nog wel, maar de houten planken die het wegdek moeten vormen zijn in de loop der tijd weggerot of meegenomen. Met de paar die er nog liggen is het even puzzelen om over te kunnen steken. Een paar meter rijden, de planken waar de auto al overheen is gegaan naar voren tillen, weer een paar meter rijden, planken tillen.
Door de vertraging van het verloren wiel wordt ons eindpunt noodgedwongen Mozeskreek. Langs dit water staat een geraamte van een kamp dat waarschijnlijk jagers niet lang geleden daar hebben neergezet. Zeiltje erover en klaar. Met de koplampen op de rivier gericht gaan we baden, we eten bami in plaats van spaghetti want ook daar waar geen beschaving is gaat het afgieten nog wel eens mis en ik hang mijn slingers ‘Hoera ik ben jarig’ aan mijn hangmat.
Een keer of tien heeft de ene Hilux de andere aangesleept, maar dan aangekomen bij onze laatste overnachting houdt het ineens op. Zelfs op een lang stuk vlakke weg, even geen kuilen of blubber, geeft de accu geen teken van leven meer. Met een rit van nog ruim tien uur naar de stad is dat niet een best vooruitzicht. Maar de leraar uit het dorpje Witagron biedt een oplossing: een accu voor een personenwagen, niet genoeg om onze rammelbak te starten, maar wel om aan te slepen. Moeten we hem in de stad maar naar zijn vrouw en kinderen brengen.
Het gaat een paar uur, op een overhitte motor na, eindelijk een keer vlot. Volgens mijn tijdsschema dat ik op de heenweg had gemaakt lopen we zelfs voor! Maar dan ineens houdt de goede Hilux er mee op. In de drek valt hij stil. Wat friemelen met de kabeltjes aan de accu en hij is weer klaar de andere auto door de jungle mee te sleuren. Kleine bijkomstigheid: inmiddels zijn de remmen van de achterste auto zo goed als buiten werking, vrij lastig is met slepen.
Dan zie ik ineens pluimen rook uit de achterste auto komen. Eerst witte, maar dat komt door de luchtfilter die bij elke plas weer zeiknat is geworden waardoor er water in de motor komt, maar daarna blauwig zwart. ‘Kan geen kwaad behalve voor het milieu’ is de eerste reactie, maar als we dan toch even stoppen en de motorkap maar weer eens open gooien, blijkt alles onder de olie te zitten. Waar het vandaan komt is als niet meer te zien, maar verder rijden is geen optie. Gelukkig weten we dat we met een drie kwartier vlakbij het vliegveld van Suriname zijn en dus nog een uurtje van de stad. Op Zanderij laten we de wagen zwaar gehavend achter. De linkerspiegel is er ergens af gevlogen, de wagen zit vol krassen als je door de laag bauxiet heen kunt kijken, de stoelen liggen vol takjes en bladeren, dat de vloerkleedjes ooit grijs waren is niet meer te zien, om over de interne mankementen nog maar te zwijgen.
Maar ach, we zijn in de bewoonde wereld, laden al onze spullen in de bak van de nog werkende wagen en vervolgen onze weg. Over het asfalt eindelijk, maar dat voelt niet veel beter. We trekken uberlangzaam op, binnen korte tijd rijdt er een lange stoet auto’s achter ons, maar harder lukt echt niet. Na een kwartier spuit de witte rook onder de motorkap vandaan en is het ook einde auto twee. Erik zei nog: ‘ik ruik de differentieerolie’. En inderdaad, die is kapot. Hij legt me uit dat dit de aandrijving van de wielen is en dan kan zelfs ik concluderen dat hier onze Expeditie stopt.
*Met midden in de jungle overdrijf ik hier niet. Vanaf een uurtje of drie van Paramaribo komt we heel sporadisch een dorpje tegen, andere auto’s zien we daarna ook niet meer. Het is wij en het oerwoud. En twee kapotte Hiluxen.