zondag 15 juni 2008

Expeditie Apura --- FAILED


We zitten midden in de jungle* als de auto die achter ons rijdt stopt. Via de portofoon komt het afgesproken alarmpiepje binnen. Dat betekende in de ruim tweehonderd kilometer die we al over de bauxietweg dwars door de Amazone hebben afgelegd maar één ding: slepen. De achterste auto (Toyota Hilux, volgens Top Gear niet kapot te krijgen, wij weten inmiddels beter) heeft namelijk al vanaf vertrek uit de stad last van een kapotte accu. Zuchtend omdat we voor de zoveelste keer dat ding weer aan de praat moeten krijgen stappen Luuc, Martijn en ik uit de ‘goede’ Hilux. Daarbij moet Luuc wel even de deur een beetje optillen en er flink tegen duwen, want die is volgens verhuurder Jan ‘een beetje gehandicapt’.
‘We zijn een wiel kwijt.’ Geen lekke band, geen sportvelg, nee, een heel wiel. Inclusief band en sportvelg. Ik zie Dennis, inmiddels ook in Suriname, de bosjes in duiken alsof hij een bijzondere diersoort in het vizier heeft. Met het wiel als een baby in zijn armen stapt hij uit het groen. Iemand ANWB werelddekking? Stiekem denk en hoop ik dat ik erin geluisd wordt, dat het een boobytrap is, maar in welke van de honderdduizend bomen die hier staan hangen die verborgen camera’s dan?!
Goddank vier ik mijn drieëntwintigste verjaardag met vier mannen, die niet bang zijn voor een beetje blubber, gewoon in de laadbak blijven zitten als de weg door een haag van prikkeltakken leidt (auwauwauwauw), totaal niet raar opkijken als je van een gammele brug af gaat poepen en zoals echte mannen betaamt bij elkaar toch flink wat verstand hebben van auto’s. Al duurt het dan dus wel drie uur voordat het wiel er weer op zit en met losgehaalde bouten van de andere wielen vast is gedraaid. Tip: verlies je wiel niet als je net in een kuil rijdt, dat krikt een beetje moeilijk.
Het einddoel van deze Expeditie Apura, het gelijknamige indianendorpje bij de grens met Guyana, moeten we na dag één al opgeven. De weg is slecht en de bruggen doen daar niet voor onder. De ijzeren constructies staan er nog wel, maar de houten planken die het wegdek moeten vormen zijn in de loop der tijd weggerot of meegenomen. Met de paar die er nog liggen is het even puzzelen om over te kunnen steken. Een paar meter rijden, de planken waar de auto al overheen is gegaan naar voren tillen, weer een paar meter rijden, planken tillen.
Door de vertraging van het verloren wiel wordt ons eindpunt noodgedwongen Mozeskreek. Langs dit water staat een geraamte van een kamp dat waarschijnlijk jagers niet lang geleden daar hebben neergezet. Zeiltje erover en klaar. Met de koplampen op de rivier gericht gaan we baden, we eten bami in plaats van spaghetti want ook daar waar geen beschaving is gaat het afgieten nog wel eens mis en ik hang mijn slingers ‘Hoera ik ben jarig’ aan mijn hangmat.
Een keer of tien heeft de ene Hilux de andere aangesleept, maar dan aangekomen bij onze laatste overnachting houdt het ineens op. Zelfs op een lang stuk vlakke weg, even geen kuilen of blubber, geeft de accu geen teken van leven meer. Met een rit van nog ruim tien uur naar de stad is dat niet een best vooruitzicht. Maar de leraar uit het dorpje Witagron biedt een oplossing: een accu voor een personenwagen, niet genoeg om onze rammelbak te starten, maar wel om aan te slepen. Moeten we hem in de stad maar naar zijn vrouw en kinderen brengen.
Het gaat een paar uur, op een overhitte motor na, eindelijk een keer vlot. Volgens mijn tijdsschema dat ik op de heenweg had gemaakt lopen we zelfs voor! Maar dan ineens houdt de goede Hilux er mee op. In de drek valt hij stil. Wat friemelen met de kabeltjes aan de accu en hij is weer klaar de andere auto door de jungle mee te sleuren. Kleine bijkomstigheid: inmiddels zijn de remmen van de achterste auto zo goed als buiten werking, vrij lastig is met slepen.
Dan zie ik ineens pluimen rook uit de achterste auto komen. Eerst witte, maar dat komt door de luchtfilter die bij elke plas weer zeiknat is geworden waardoor er water in de motor komt, maar daarna blauwig zwart. ‘Kan geen kwaad behalve voor het milieu’ is de eerste reactie, maar als we dan toch even stoppen en de motorkap maar weer eens open gooien, blijkt alles onder de olie te zitten. Waar het vandaan komt is als niet meer te zien, maar verder rijden is geen optie. Gelukkig weten we dat we met een drie kwartier vlakbij het vliegveld van Suriname zijn en dus nog een uurtje van de stad. Op Zanderij laten we de wagen zwaar gehavend achter. De linkerspiegel is er ergens af gevlogen, de wagen zit vol krassen als je door de laag bauxiet heen kunt kijken, de stoelen liggen vol takjes en bladeren, dat de vloerkleedjes ooit grijs waren is niet meer te zien, om over de interne mankementen nog maar te zwijgen.
Maar ach, we zijn in de bewoonde wereld, laden al onze spullen in de bak van de nog werkende wagen en vervolgen onze weg. Over het asfalt eindelijk, maar dat voelt niet veel beter. We trekken uberlangzaam op, binnen korte tijd rijdt er een lange stoet auto’s achter ons, maar harder lukt echt niet. Na een kwartier spuit de witte rook onder de motorkap vandaan en is het ook einde auto twee. Erik zei nog: ‘ik ruik de differentieerolie’. En inderdaad, die is kapot. Hij legt me uit dat dit de aandrijving van de wielen is en dan kan zelfs ik concluderen dat hier onze Expeditie stopt.

*Met midden in de jungle overdrijf ik hier niet. Vanaf een uurtje of drie van Paramaribo komt we heel sporadisch een dorpje tegen, andere auto’s zien we daarna ook niet meer. Het is wij en het oerwoud. En twee kapotte Hiluxen.

Kantelen!

‘Problemen met vruchtbaarheid, bel oma Agard’. Natuurlijk heb ik geen problemen met mijn vruchtbaarheid, al moet ik eerlijk zeggen dat ik het nog niet echt heb getest, maar toch bel ik deze mevrouw. Zij is namelijk baarmoederkantelaar en meent de vrouwen die door de gynaecologen naar huis zijn gestuurd met het bericht dat ze nooit kinderen zullen krijgen, te kunnen helpen.
‘Ik masseer de baarmoeder’, legt ze me uit. Meteen daar achteraan keren de rollen zich om: oma Agard stelt de vragen en niet ik. Hoe oud ik ben, hoe lang ik nog in Suriname blijf en hoe vaak ik een miskraam heb gehad. En daarom had ik nou juist het nieuwste exemplaar van Parbode meegenomen, maar dat en mijn uitleg dat ik journalist ben heeft haar niet duidelijk gemaakt dat ik hier niet voor mezelf zit. Pas als haar dochter, een potige Hindostaanse met een hele nare uitslag op haar behaarde benen, erbij komt zitten lijkt ze het te snappen.
Om nog beter uit te leggen wat ze doet, trekt oma Agard haar tijgerprint rok omhoog. Ze hangt al de hele tijd onderuitgezakt met haar benen wijd op de bank, maar deze aanblik heb ik nu, na een paar maanden, nog steeds op mijn netvlies staan. Een grote crèmekleurige onderbroek verschijnt, maar ook die zit haar uitleg in de weg. Ze trekt hem vanaf nog boven haar navel een eind naar beneden, zodat ik gezellig in het schaamhaar van deze vrouw kijk. ‘Hier’, wijst ze, ‘zit je baarmoeder’. Blij toe dat ze het bij zichzelf uitlegt.
Met masseren en met zelfgemaakte medicijnen waarvan het recept natuurlijk topgeheim is, weten zij de baarmoeder zo te kantelen dat de opening zo komt te liggen dat er wel een bevruchting plaats kan vinden. Als het na hun behandeling nog niet lukt, dan is het zeker de schuld van de man. En dan krijgt die gewoon wat medicijnen mee.
Maar een baarmoeder kantelen? Gewoon door massage? Gynaecologen kunnen er niet veel meer over zeggen dan dat het praktisch gezien onmogelijk is: de baarmoeder ligt achter het schaambot, onder een laag spieren, darmen, de eierstokken liggen erbij. Hoe kun je die uitwendig vinden, voelen en kantelen? Ze noemen het een mysterie dat vrouwen door een dergelijk behandeling zwanger zouden worden.

De reden dat dit verhaal nu hier op mijn blog staat en niet in Parbode is de achterdochtige dochter. Typisch Surinaams zou ze van alles voor me regelen. Ik mocht bij een massage zijn, maar ze zouden nog steeds geen klanten hebben gehad. Ik zou spreken met een vrouw die net zwanger is, maar die zou al vijf weken in het ziekenhuis liggen omdat ze moet overgeven. Ik zou ze in gesprek brengen met een gynaecoloog, maar dat heb ik niet eens meer kunnen voorstellen. Als ik haar bel word ik weggedrukt, of krijg ik iemand aan de lijn die zegt dat ik later moet terugbellen. Dat ze naar het binnenland is, of dat ze slaapt. Misschien is het kantelen inderdaad een mysterie waar eigenlijk niemand iets over mag weten.

vrijdag 23 mei 2008

Het geluid van de Braziliaan

Voorlopig lopen ze hier nog wel een tijdje rond, de Brazilianen. Als ik een haakje op wil hangen, 'vraag het effe aan zo'n Braziliaan'. Aangezien ik niet eens 1 woord Portugees ken, duurt het even vragen meestal wat langer. "Klamboe, mosquitos." Ik gebaar met een haakje in mijn hand dat die klamboe dus boven mijn bed (leg je hoofd schuin met de zijkant op je hand en volgens mij snapt iedereen in de wereld je) moet komen te hangen. En ik spring om duidelijk te maken dat ik daar te klein voor ben. "Ah, malaria", zegt hij en begint te lachen.

En dag later word ik vroeg wakker: de bouwvakkers melden zich weer om de regenpijp te komen omleggen. Als de man van de klamboe me ziet, komt hij op me af en stopt wat betere haken in mijn hand. Hij zegt wat, ziet dat ik er niks van versta en herhaalt het nog een keer. Aangezien hij in zijn taal praat, praat ik gewoon in de mijne terug. "Dankjewel he, ja, ik snap je, is heel aardig van je."

Inmiddels hangt de klamboe en is meneer Braziliaan begonnen om het gat tussen de boven- en benedenverdieping van het huis te dichten. Van de planken die tegen de pui aan moeten komen hebben ze een tijdelijke steiger gebouwd, ik ben benieuwd hoe ze de laatste paar planken erin gaan slaan. Ondertussen klinkt het alsof iemand spijkers door mijn schedel probeert te rammen en met een slijptol de boel nog even probeert af te vlakken. "He, tranquillo he!" roept een collega. Aan het gelach te horen is het een goede grap. Brazilianen en stil, dat gaat niet samen.

dinsdag 13 mei 2008

Landgenoten

Al vanaf het moment dat ik vandaag wakker word, voel ik het: vandaag gaat er iets heel bijzonders gebeuren. Daarom is het even op de tanden bijten en spring ik onder een koude douche. Ik kan tenslotte niet vies aan een bijzondere dag beginnen.

Op mijn gemakje loop ik naar het presidentieel paleis, waar onze minister-president Jan Peter Balkenende vandaag op bezoek komt. Ik ben wat laat, maar dat is in Suriname geen reden tot haasten. Op de uitnodiging staat zelfs dat de pers vooraf nog maar even moet bellen hoe laat de persconferentie écht begint.

Op het moment dat ik mijn voet op de rode loper zet, hoor ik ineens een geluid vanachter een palm. “Pssst.” Ik kijk recht in het gezicht van JP, er straalt paniek uit zijn ogen. Of ik hem als burger van Nederland ergens mee zou willen helpen. “Ach, als het van landsbelang is draai ik daar mijn hand niet voor om”, antwoord ik.


Met dank aan Henk Gras en Gert-Jan Peddemors.

zaterdag 10 mei 2008

Belletje lellen

“Mevrouw mag ik met je mee?” Een jongetje van een jaar of 14 roept me na. Normaal gesproken kijk ik stoïcijns voor me uit en luister gewoon niet naar wat er geroepen wordt, maar deze keer wil ik van mijn fiets afstappen en naar de jongen toelopen. Ik doe het niet, besef me dat ik hier te maken heb met een hoogstwaarschijnlijk bloedeigenwijze Surinaamse puber, en fiets weer door.

Waarom roept een 14-jarige me na? Omdat hij het zijn vader heeft zien doen? Er lopen genoeg mannen met kinderen of soms zelfs met een (hun?) vrouw over straat die tot zover je het kan horen van alles brullen om je aandacht maar te trekken. Het gaat ze er waarschijnlijk 9 van de 10 keer niet om dat ze echt met je mee willen, dat ze je echt een tulpje of poppetje vinden of dat ze echt een biertje met je willen delen. Sterker nog, ik denk dat ze juist zouden schrikken als je op hun aanbod in zou gaan. Toch durf ik dat risico dan weer niet te nemen.

Misschien is het ook gewoon een vorm van puberale stoerheid. Is het bij gebrek aan deurbellen de Surinaams vorm van belletje lellen.

Surinaamse accessoire

Hij rijdt in een dure wagen, heeft een gigantisch flatscreen tv aan de muur hangen en er staat een glimmend blauwe Suzuki sportmotor voor de deur. Bij al deze luxe hoort natuurlijk ook een luxe accessoire. Of ik hem ook even om mijn nek wil voordat hij voor mijn ogen een levende kip zal gaan verslinden.

maandag 5 mei 2008

Oranje gekte


Met oranje glitters op mijn lippen, oranje nagellak op mijn vinger- en teennagels en een oranje ballon in mijn hand dansen we zonder uitzondering oranje gekleed door de straat van het oranje huis. Oranje ballonnen liggen in het zwembadje dat onze Parbo, Chillers en Borgoe koud moet houden. Mijn rechterhand ligt op de oranje glitterende schouder Femke, op het 'ritme' van 'Maar de baas zei Ja, ik heb geen bananen' lopen we de polonaise. Ik ben daar eigenlijk principieel tegen, maar deze middag is toch een uitzondering. Koninginnedag in Paramaribo.

dinsdag 29 april 2008

Afstuderen


Vrijdagavond over de plannen voor het weekend:
“Afstuderen kan altijd nog, toch? Nu schijnt de zon. Vergeet niet dat het regentijd is he, we moeten genieten van iedere dag dat het nog lekker weer is. En anders ga je toch alleen morgen mee fietsen en dan overmorgen aan het werk?”

Inderdaad, dan ga ik toch gewoon één dagje in het weekend mee? Heb ik altijd zondag nog om te werken. En een beetje fietsen is nog goed voor me ook.

Zaterdagavond over de plannen voor zondag:
“Hey, dan neem je toch gewoon je afstudeerspullen mee naar Overbridge? Wij gaan ook gewoon luieren, boekje lezen, dan kan je daar toch ook werken aan je artikel? Of je nu op de redactie zit of op het strand, ik zou het wel weten. Tja, je moet het zelf weten natuurlijk.”
Ik heb geen keus. Ingesmeerd met factor 15 lig ik op mijn sarong aan de Surinamerivier te bedenken dat ik volgende keer dan toch echt ‘nee’ moet zeggen tegen de verleiding.

Onderweg naar huis:
Als je dan toch vrijdag vrij vraagt om aan je afstuderen te werken, dan kan je net zo goed mee naar Tonka Eiland. Daar is het hartstikke rustig, daar kan je ook best werken. Ga mee! Ga mee! Ga mee!"

woensdag 23 april 2008

Het ritme van de regentijd

Op de melodie van Ritme van de Regen van Rob de Nijs een impressie van de grote regentijd in Suriname. (meezingen mag, opnames daarvan zijn welkom)

Keihard slaat de regen tegen de golfplaat aan,
't ritme van de regentijd.
't Klinkt of dat die platen door de midden gaan,
't valt er echt met bakken uit.

Het maakt me wakker drie of vier of vijf uur 's nachts,
acht uur schijnt de zon al weer.
Maar als je dan heel vrolijk op je fietsie stapt,
gaat de regen weer tekeer.

Weekendje afzien (Brownsberg)















130 km - 12 bakra's - 1 Jane - 3 blaren - 1 uur afkoelen - 8 uur lopen

maandag 7 april 2008

Van de pan in de pan


We gaan vissen vangen op Bigi Pan –je moet wat eten als je verblijft in een houten huisje op palen in een kilometers uitgestrekt meer. Maar we hebben geen hengels meegenomen.
“We gaan netten plaatsen en dan er omheen lopen”, legt gids Stefanie uit.

“Met lopen bedoel je varen neem ik aan?”

“Nee, lopen, in het water. Is niet diep.”


Dus bikini aan, boot in. Mannen uit een andere boot zetten netten uit, wij varen iets verder en komen tot stilstand in een stukje moeras. Voorzichtig stappen we, zeven bakra-meisjes in bikini en de Javaanse Stefanie, het water in. De eerste centimeters voelen inderdaad gewoon als water, iets dieper begint het al wat drabbig te worden en uiteindelijk wordt mijn voet de modder in gezogen. Bij elke stap doet de zwaartekracht zijn werk en zak ik zover mogelijk de grond in.

De bootsman reikt me een tak aan, die hij zojuist van een boom heeft gehakt. We moeten slaan op het water, om alle vissen die in de pan (het meer) blijkbaar tussen onze benen zwemmen, richting het gespannen net te drijven. Wegzakkend in onze bikini’s, een enkeling nog met de zonnebril nog op het hoofd, hakken we in op het wateroppervlak. Die beweging maakt het niet stabieler, maar wel stukken grappiger. “Geef die vissen een pak slaag!”

Nog geen vijf minuten later zit mijn wijsvinger in de bek van een tilapia, mijn duim en middelvinger steek ik in de kieuwen. Als een baby zuigt hij aan mijn vingertop, zou hij weten wat hem te wachten staat? Hij deelt zijn lot in ieder geval met velen: op de bodem van de boot liggen 77 anderen tevergeefs naar adem te happen. Klaar om in de andere pan te gaan, een die op het vuur staat.

maandag 31 maart 2008

Blik op oneindig


Het is warm, ik voel het zweet over mijn rug naar beneden lopen. Overal om me heen lopen mensen. Sommige hebben een rood, blauw of mintgroen mandje in hun handen, anderen duwen onbestuurbare en ongetwijfeld in Nederland afgekeurde winkelwagentjes van Albert Heijn of C1000 voor zich uit. Minimaal een van de vier wielen wijst de verkeerde kant op.

Op zaterdag is de Combe Markt tot 13.00 uur geopend, doordeweeks alleen tijdens mijn werktijden en zondag is alles potdicht. Dus besluit ik zaterdagmorgen mijn ‘grote boodschappen’ te gaan doen. Ik ben niet de enige. Karren worden volgeladen alsof alles gratis weggegeven wordt. Maar hoe voller de wagen, hoe (nog veel) langer de caissière erover zal gaan doen.
De rijen zijn niet eens zo lang. Vier, misschien vijf mensen, staan per kassa te wachten. Het is het systeem en de mentaliteit van de mensen die hier werken waardoor je net zo lang in de rij staat als dat je erover hebt gedaan om je mandje te vullen.

Ik tref een Hindoestaanse vrouw met drie onderkinnen. Ze kijkt over iedereen heen terwijl ze op haar tong kauwt alsof het een knalroze dot Hubbabubba is. De klant voor mij legt een zak met vijf kilo rijst op de toonbank. Ze leunt erop, terwijl ze aandachtig staart naar de nok van het dak. Na een minuut of vijf lijkt ze besloten te hebben dat deze ‘pauze’ er weer op zit en tikt de kosten voor de zak in op de kassa.

Een scanner hebben ze niet: op elk product staat handgeschreven hoeveel het kost (met als voordeel dat een 11 soms voor een 4 aangezien wordt). Als er dan een bonnetje uit de kassa komt begint het staarproces opnieuw. Dit keer zijn haar ogen wel op zoek naar iemand, namelijk een van de jongens (er zijn er ongeveer 4 op 16 kassa’s) die (ik neem aan ter controle) met de kassabon in de hand de producten bij de ingetikte prijzen zoekt. Hij ziet 1,85 srd staan, denkt ‘Hey, dat matcht met het blik tomatensaus!’ en schuift die vervolgens een stukje op. Dan begint een andere jongen, starend in het luchtledige, met het inpakken van mijn spullen. Of het regel is weet ik niet, maar ik heb nog niet meer dan vijf producten per plastic tasje gehad.

Ondertussen mag ik betalen. Althans, dat vermoed ik, dat is het enige wat mij nog hier in deze mierenhoop houdt. Ik pak twee biljetten uit mijn tas en houd ze voor de neus van de Hindoestaanse tongkauwer. Ze ziet het niet, denk ik. Ik beweeg nog eens om haar uit haar staar te halen. Maar zelfs wapperend geld brengt deze vrouw hier niet in beweging. Na ruim een minuut steekt ze haar arm uit, zoekt het wisselgeld en neemt maar weer eens pauze.

dinsdag 25 maart 2008

Uit je dak op je teva’s


Ze heeft haar armen in de lucht, haar handen zijn gevouwen om de spaarlamp die aan het plafond bungelt. Ze draait rond en rond en rond, haar witte kanten gewaad zwiert om haar hoekige lichaam. Links van haar wiegt een man met rossige wenkbrauwen van zeker tien centimeter lang heen en weer, rechts hunkert een blonde vrouw op leeftijd naar een intieme dans. Op de voorgrond zakt een grijze duif verbazingwekkend soepel door haar knieën terwijl ze haar heupen beweegt alsof ze een hoepel draaiende moet houden.

We wonen een optreden bij van de Raleigh Boys. Deze gelegenheidsband die draait op pure alcohol treedt op in het toeristenkamp dat bij de Raleighvallen* gebouwd is. Wij slapen bij gebrek aan ruimte in de kantine van deze drummers: een open hutje waar de kerstballen nog aan de planken hangen en een poster van het Azuri-team aan een liaan geprikt is. Vooruit, dan komen we ook wel even kijken bij ‘de show’.

Nog voordat de bosnegers de stokken op hun drums neer laten komen is het enthousiasme al in de ogen van de andere groep Nederlanders te lezen. Verrukt kijken de mannen –allen in te hoog opgetrokken kaki broek– voor zich uit, de vrouwen hebben voor deze gelegenheid de teva’s maar weer eens uit de tas getrokken. Vanavond zal niemand zich hoeven schamen, allen zijn een. Behalve wij dan. Plaatsvervangend kleuren mijn wangen rood. (foto/filmpje volgt)

*Pas op, vallen staat hier voor stroomversnellingen en niet voor het meer voor de hand liggende watervallen.

De onmogelijkste uitdaging


“Dat is ‘m!” Enthousiast wijzen we naar het doel van onze wandeling: de Voltzberg. We lopen al uren door het regenwoud, de warmte van de zon op deze open plek overvalt ons. We bekijken die pukkel eens wat beter. De berg, die 240 meter hoog zou moeten zijn, lijkt van massief steen. “Het is natuursteen”, voegt gids Alitjan toe. Er groeien hier en daar wat bosjes, maar verder lijkt het zonder pikhouweel onbegonnen werk om op de top van deze enorme kei te komen. Zeker met hoogtevrees.

Wat doe ik? Haak ik na uren lopen af omdat ik toch niet durf? Of ga ik mee naar boven met alle risico’s van dien? Ik loop op mijn All Stars, bepaald niet de schoenen die als bergschoenen gekwalificeerd kunnen worden. Aan de voet van de berg zit een groepje afhakers, zij motiveren me om toch naar boven te gaan. Al is het met mijn ogen dicht!

We klimmen langs bomen en rotsen omhoog, ik op handen en voeten, de rest loopt gewoon rechtop. Lianen bieden hulp, cactussen minder. “He, daar stonden we net”, zegt Luuc enthousiast als hij zich omdraait om te zien of ik het nog wel volhoud. Voor geen goud volg ik zijn blik.

Het zweet hangt in druppels aan mijn neus. Een kwart van de warmte, de rest van angst. Mijn hart klopt in mijn keel, in mijn hoofd, al mijn spieren zijn gespannen. Voor mijn gevoel kan elke misstap fataal zijn. Vooral de stukken waar de begroeiing ophoudt doen de radertjes in mijn hoofd draaien. Waar moet ik mijn voet zetten? Hoe kom ik straks dan weer beneden? Is het niet slimmer om te draaien? Maar niemand lijkt deze angsten met mij te delen, dus laat ik me maar weer een rots op trekken.

Na twintig minuten op de klok, voor mijn gevoel ruim een uur, is het enkel nog een heuvel van steen die, net als mijn nog altijd aanwezige angsten, bedwongen moet worden. Ik pak een helpende hand en loop gefocust op de grijze ondergrond achter twee enorme legerkisten aan. Ik heb het gehaald! Tranen springen in mijn ogen, over de weg terug denk ik niet eens meer na. Ik kijk om me heen, ga voor de zekerheid maar even zitten en geniet van de toppen van het regenwoud.

woensdag 19 maart 2008

Prijs je reis

Het plan: een lang weekend naar de Raleighvallen. Het gebied schijnt adembenemend mooi te zijn, dat geeft het prijskaartje al wel aan. Gids E biedt ons de trip (heen met de boot, terug met het vliegtuig) aan voor 350 euro. Dan mogen we volgens hem niet klagen, goedkoper is het gewoon echt niet te doen. Tot we het telefoonnummer krijgen van gids D. Hieronder volgt een verslag van een serie telefoongesprekken met de beide heren, uitgesmeerd over ongeveer anderhalf uur.

In gesprek met D.
D: 350 zeg je? Voor de Raleighvallen? Ik kan het voor 290 regelen. Maar dan slaap je wel op andere plekken.
Wij: Dat maakt ons niks uit. We bellen nog voor bevestiging.
In gesprek met E.
Wij: Sorry, we gaan niet met jou mee, want D kan het goedkoper doen. Hij kan het voor 290 regelen.
E: 290? Wacht, ik bel je zo terug, ik kijk wat ik kan doen.
Even later.
E: Ja, ik kan het toch doen voor 280.
Wij: En net was 350 nog een koopje? Het is goed, maar we bellen nog voor bevestiging.
In gesprek met D.
Wij: E gaat het ons toch bieden voor 280, dus we gaan wel met hem mee. Of kan jij nog wat er vanaf doen?
D: Uhm, ik denk dat ik er wel 265 van kan maken. Jullie vliegen terug op een feestdag, dus dat is duurder, maar ik kan de piloot wel even bellen.
Wij: Dus 265? Kan het dan echt niet meer goedkoper? Dit is je definitieve bod?
D: Misschien kan ik er 260 van maken. Ik bel je morgen terug als ik de piloot heb gesproken.
In gesprek met E.
Wij: Sorry E, we gaan met D mee. Hij biedt 260.
E: Is dan het enige waar jullie naar kijken de prijs? Kwaliteit maakt niet uit?
Wij: E, hij biedt exact hetzelfde als jij, maar dan met andere overnachting en goedkoper.
E: Ik ga jullie morgen terugbellen, goed?

Een dag later biedt D 265, E blijft steken op 280. Dat is 70 euro goedkoper dan zijn originele prijs, waarvan E zei dat hij onmogelijk kon zakken. Niets van waar dus. Als wij ‘ja en amen’ hadden gezegd had gids E dus mooi 70 euro per persoon in zijn zak kunnen steken, maal 9 personen.

donderdag 13 maart 2008

Natte voeten op de fiets


Al de hele middag regent het onafgebroken. De zogenaamde Kleine Droge Tijd hier was óf erg klein óf laat nog even op zich wachten. Al ruim na het einde van mijn werktijd heb ik er genoeg van en onder het mom ‘nat is nat’ besluit ik door de ‘bui’ heen te gaan.

Eenmaal buiten merk ik dat Armands grapje dat de straat onder water staat helemaal geen grapje was. Een mevrouw waadt over straat (een woordencombinatie die vast niet vaak eerder is gebruikt), maar de paraplu in haar handen kan haar voeten niet droog houden. Tot haar enkels staat ze in het water. “Vies he”, roept ze naar me.

Ik vraag me af of het technisch gezien wel mogelijk is om in zo’n dikke laag water te fietsen. Het lukt! Sterker nog, het is best wel leuk. Telkens wanneer mijn trappers naar beneden gaan schept mijn voet even in het ietwat lauwe water. Ook de iets grotere weg staat blank, maar er rijden nog volop auto’s. De bestuurders zullen vast ook ‘nat is nat’ gedacht hebben, want ze doen geen enkele moeite af te remmen als ze mij passeren. Het gevolg moge duidelijk zijn: alsof ik emmers water in mijn gezicht gesmeten krijg.

Eén flinke bui en Paramaribo staat onder water. En dan noemen ze Suriname het meest ontwikkelde land in de regio. Alhoewel, de bouwvakkers zijn hier wel een stukje verder. In plaats van naar me te fluiten, roept een Braziliaan me met een brede grijns na: “Bootje nodig?”

Hangjongeren


Hoewel we het weekend in Galibi een groot aantal bedden tot onze beschikking hadden, wilde de meerderheid toch in de eigen hangmat slapen. Mat aan mat hingen ze te snurken onder een dakje op het strand.

Ik had er nog geen, en wilde de nacht in een bed compenseren door overdag in de hangmat te luieren. Astrid ook, dus samen hingen we zondag wat te schommelen in een roze met blauw en paars gestreept exemplaar.

Binnen een fractie van een seconde was het ineens gedaan. De knoop in een van de touwen was los geraakt. Ik voelde een warm en tegelijk stijf gevoel in mijn billen en zodra ik besefte wat er gebeurd was, moest ik heel hard lachen. Astrid trok op het moment dat we op het beton klapten nogal wit weg. Maar inmiddels is de herinnering aan deze val een stuk vrolijker: roze, paars en blauw.

woensdag 12 maart 2008

Bakra’s in blik


Het is vroeg in de ochtend als het voor het oranje huis in de Gongrijpstraat vol mensen staat. De een opgewonden met een zwembandje in de hand, de ander zichtbaar vermoeid van de avond ervoor. Ik ben een van hen en hoewel ik dit keer niet tot een van deze twee categorieën behoor, val ik niet op. We zijn allemaal stagiairs, we komen allemaal uit Nederland en op één meisje na zijn we allemaal blank. We gaan naar Galibi, een plek die waarschijnlijk alle toeristen en stagiairs tijdens hun verblijf in Suriname bezoeken, maar waar veel ingezetenen nooit geweest zijn en misschien nooit zullen komen. We vertrekken uit Paramaribo als een ingeblikte groep bakra’s (zo noemen ze ons hier).

Dat blanken hier samenscholen is al duidelijk op de dag van aankomst in Suriname. Onze taxichauffeur moet nog even zijn vaste klanten van het strand halen: een groepje Nederlandse peuterspeelzaalstagiairs. We gaan vervolgens een dagje varen: alleen de bootsman komt van hier. Een avondje salsales: de docenten hebben de moves van nature, de uitsluitend Belgische en Nederlandse leerlingen missen stuk voor stuk het Surinaamse ritmegevoel. In de reisgidsen staat bij een merendeel van de uitgaansgelegenheden dat het publiek louter uit stagiaires bestaat.

Zo’n zevenduizend kilometer van Nederland toch met je blanke landgenoten optrekken: je ontkomt er haast niet aan. Een praatje met een Surinamer bij de supermarkt –uiteraard zijn het alleen de mannen die me aanspreken– loopt eigenlijk altijd uit op ‘mag ik met je mee fietsen’ of ‘kom bij me eten’, om over de schunnige taal en het psssst’en nog maar niet te spreken. Ze drinken bier op de hoek van de straat, dreunende auto’s voorzien hen van muziek. Vrouwen spreken me überhaupt niet veel aan, met als uitzondering de Surinaamse secretaresse op de redactie van de Parbode. Deze mensen denken überhaupt niet na over een weekendje weg.

En zo bevind ik me in het eerste weekend in Suriname dan toch in een busje bakra’s, op een voor de grap genoemde ‘jonge meisjes tour’ naar Galibi.

woensdag 5 maart 2008

Kapitein K.

Waarschijnlijk hebben ze hier weken, misschien wel maanden, zorgeloos op hun gemakje gewoond. Rusten tijdens de dag en ’s avonds jagen op alles wat eetbaar is. Een broodkruimeltje, een sliertje pasta, een dode soortgenoot, echt alles. Maar wat ruikt het nu vreemd?

Triomfantelijk spuiten Inge, Astrid en Tim ruimschoots met de bus Super Cobra Insecticide, Insect Killer. Dat zal alle vieze beestjes leren. “Gaan ze hier dood van of alleen maar weg?” wil Tim weten. “Weet ik veel,” antwoord Inge, “als ik ze hier maar niet meer zie.” Misschien volgende keer toch een plan om het opschrift van de spuitbus te lezen.

Kapitein Kakkerlak heeft de geur als eerste herkend. “Jongens,” zegt hij tegen zijn zoons, “hier kunnen we dood van gaan. Waarschuw je moeder, we gaan vluchten.” Langs de spleet tussen het achterste kastje en het fornuis klimt kapitein Kakkerlak omhoog langs de gladde tegels. Geen gemakkelijke tocht, zeker niet met die herrie op de achtergrond. Wie gilt er zo?

Binnen drie tellen is Inge de keuken uit en op de bank naast Tim -ook al zo’n held- gesprongen. Astrid heeft haar keel open gezet, haar hartslag is op zijn minst verdubbeld. Maar Tim, die hier al enkele weken woont, helpt de meisjes dan toch uit hun angst. Hij pakt een plastic bekertje en zet hem over het vieze ongedierte. Een papiertje eronder en hij kan zo de tuin in.

“Wat is dat?” vraagt kapitein Kakkerlak zich af. “Ik kan ineens niet meer naar voren of naar achteren en omhoog kom ik ook niet ver!” Hij probeert zo hard mogelijk tegen het bekertje aan te botsen zodat deze omvalt. Tevergeefs, maar onvermoeid gaat hij door. Ineens verandert het uitzicht. Hij lijkt wel te groeien. “O nee, o nee, ik kan niet vliiieeeeeeegen,” gilt hij, terwijl hij meters door de lucht heen wordt geslingerd.

- Zo hebben wij de afgelopen twee dagen doorgebracht. Astrid heeft nog steeds moeite met de keuken in te lopen uit angst dat er nog wat kinderen van de familie Kakkerlak zijn achtergebleven -

woensdag 20 februari 2008

Dank voor schrikkeldag

Hulde aan dit schrikkeljaar. Het feit dat februari dit jaar weer een dagje extra heeft - en er dus een boel mensen eindelijk weer eens jarig zijn - betekent voor mij een dagje extra om mijn kamer te legen en mijn tassen te vullen. Zodra deze maand voorbij is, stap ik in het vliegtuig naar Suriname.

Ik zal de komende 3,5 maand mijn best doen jullie op deze website op de hoogte te houden van mijn leven als stagiair aan de andere kant van de grote plas. Laat vooral ook eens een berichtje achter!

Bigi Brasa!