Het is warm, ik voel het zweet over mijn rug naar beneden lopen. Overal om me heen lopen mensen. Sommige hebben een rood, blauw of mintgroen mandje in hun handen, anderen duwen onbestuurbare en ongetwijfeld in Nederland afgekeurde winkelwagentjes van Albert Heijn of C1000 voor zich uit. Minimaal een van de vier wielen wijst de verkeerde kant op.
De rijen zijn niet eens zo lang. Vier, misschien vijf mensen, staan per kassa te wachten. Het is het systeem en de mentaliteit van de mensen die hier werken waardoor je net zo lang in de rij staat als dat je erover hebt gedaan om je mandje te vullen.
Ik tref een Hindoestaanse vrouw met drie onderkinnen. Ze kijkt over iedereen heen terwijl ze op haar tong kauwt alsof het een knalroze dot Hubbabubba is. De klant voor mij legt een zak met vijf kilo rijst op de toonbank. Ze leunt erop, terwijl ze aandachtig staart naar de nok van het dak. Na een minuut of vijf lijkt ze besloten te hebben dat deze ‘pauze’ er weer op zit en tikt de kosten voor de zak in op de kassa.
Ondertussen mag ik betalen. Althans, dat vermoed ik, dat is het enige wat mij nog hier in deze mierenhoop houdt. Ik pak twee biljetten uit mijn tas en houd ze voor de neus van de Hindoestaanse tongkauwer. Ze ziet het niet, denk ik. Ik beweeg nog eens om haar uit haar staar te halen. Maar zelfs wapperend geld brengt deze vrouw hier niet in beweging. Na ruim een minuut steekt ze haar arm uit, zoekt het wisselgeld en neemt maar weer eens pauze.