maandag 31 maart 2008

Blik op oneindig


Het is warm, ik voel het zweet over mijn rug naar beneden lopen. Overal om me heen lopen mensen. Sommige hebben een rood, blauw of mintgroen mandje in hun handen, anderen duwen onbestuurbare en ongetwijfeld in Nederland afgekeurde winkelwagentjes van Albert Heijn of C1000 voor zich uit. Minimaal een van de vier wielen wijst de verkeerde kant op.

Op zaterdag is de Combe Markt tot 13.00 uur geopend, doordeweeks alleen tijdens mijn werktijden en zondag is alles potdicht. Dus besluit ik zaterdagmorgen mijn ‘grote boodschappen’ te gaan doen. Ik ben niet de enige. Karren worden volgeladen alsof alles gratis weggegeven wordt. Maar hoe voller de wagen, hoe (nog veel) langer de caissière erover zal gaan doen.
De rijen zijn niet eens zo lang. Vier, misschien vijf mensen, staan per kassa te wachten. Het is het systeem en de mentaliteit van de mensen die hier werken waardoor je net zo lang in de rij staat als dat je erover hebt gedaan om je mandje te vullen.

Ik tref een Hindoestaanse vrouw met drie onderkinnen. Ze kijkt over iedereen heen terwijl ze op haar tong kauwt alsof het een knalroze dot Hubbabubba is. De klant voor mij legt een zak met vijf kilo rijst op de toonbank. Ze leunt erop, terwijl ze aandachtig staart naar de nok van het dak. Na een minuut of vijf lijkt ze besloten te hebben dat deze ‘pauze’ er weer op zit en tikt de kosten voor de zak in op de kassa.

Een scanner hebben ze niet: op elk product staat handgeschreven hoeveel het kost (met als voordeel dat een 11 soms voor een 4 aangezien wordt). Als er dan een bonnetje uit de kassa komt begint het staarproces opnieuw. Dit keer zijn haar ogen wel op zoek naar iemand, namelijk een van de jongens (er zijn er ongeveer 4 op 16 kassa’s) die (ik neem aan ter controle) met de kassabon in de hand de producten bij de ingetikte prijzen zoekt. Hij ziet 1,85 srd staan, denkt ‘Hey, dat matcht met het blik tomatensaus!’ en schuift die vervolgens een stukje op. Dan begint een andere jongen, starend in het luchtledige, met het inpakken van mijn spullen. Of het regel is weet ik niet, maar ik heb nog niet meer dan vijf producten per plastic tasje gehad.

Ondertussen mag ik betalen. Althans, dat vermoed ik, dat is het enige wat mij nog hier in deze mierenhoop houdt. Ik pak twee biljetten uit mijn tas en houd ze voor de neus van de Hindoestaanse tongkauwer. Ze ziet het niet, denk ik. Ik beweeg nog eens om haar uit haar staar te halen. Maar zelfs wapperend geld brengt deze vrouw hier niet in beweging. Na ruim een minuut steekt ze haar arm uit, zoekt het wisselgeld en neemt maar weer eens pauze.

dinsdag 25 maart 2008

Uit je dak op je teva’s


Ze heeft haar armen in de lucht, haar handen zijn gevouwen om de spaarlamp die aan het plafond bungelt. Ze draait rond en rond en rond, haar witte kanten gewaad zwiert om haar hoekige lichaam. Links van haar wiegt een man met rossige wenkbrauwen van zeker tien centimeter lang heen en weer, rechts hunkert een blonde vrouw op leeftijd naar een intieme dans. Op de voorgrond zakt een grijze duif verbazingwekkend soepel door haar knieën terwijl ze haar heupen beweegt alsof ze een hoepel draaiende moet houden.

We wonen een optreden bij van de Raleigh Boys. Deze gelegenheidsband die draait op pure alcohol treedt op in het toeristenkamp dat bij de Raleighvallen* gebouwd is. Wij slapen bij gebrek aan ruimte in de kantine van deze drummers: een open hutje waar de kerstballen nog aan de planken hangen en een poster van het Azuri-team aan een liaan geprikt is. Vooruit, dan komen we ook wel even kijken bij ‘de show’.

Nog voordat de bosnegers de stokken op hun drums neer laten komen is het enthousiasme al in de ogen van de andere groep Nederlanders te lezen. Verrukt kijken de mannen –allen in te hoog opgetrokken kaki broek– voor zich uit, de vrouwen hebben voor deze gelegenheid de teva’s maar weer eens uit de tas getrokken. Vanavond zal niemand zich hoeven schamen, allen zijn een. Behalve wij dan. Plaatsvervangend kleuren mijn wangen rood. (foto/filmpje volgt)

*Pas op, vallen staat hier voor stroomversnellingen en niet voor het meer voor de hand liggende watervallen.

De onmogelijkste uitdaging


“Dat is ‘m!” Enthousiast wijzen we naar het doel van onze wandeling: de Voltzberg. We lopen al uren door het regenwoud, de warmte van de zon op deze open plek overvalt ons. We bekijken die pukkel eens wat beter. De berg, die 240 meter hoog zou moeten zijn, lijkt van massief steen. “Het is natuursteen”, voegt gids Alitjan toe. Er groeien hier en daar wat bosjes, maar verder lijkt het zonder pikhouweel onbegonnen werk om op de top van deze enorme kei te komen. Zeker met hoogtevrees.

Wat doe ik? Haak ik na uren lopen af omdat ik toch niet durf? Of ga ik mee naar boven met alle risico’s van dien? Ik loop op mijn All Stars, bepaald niet de schoenen die als bergschoenen gekwalificeerd kunnen worden. Aan de voet van de berg zit een groepje afhakers, zij motiveren me om toch naar boven te gaan. Al is het met mijn ogen dicht!

We klimmen langs bomen en rotsen omhoog, ik op handen en voeten, de rest loopt gewoon rechtop. Lianen bieden hulp, cactussen minder. “He, daar stonden we net”, zegt Luuc enthousiast als hij zich omdraait om te zien of ik het nog wel volhoud. Voor geen goud volg ik zijn blik.

Het zweet hangt in druppels aan mijn neus. Een kwart van de warmte, de rest van angst. Mijn hart klopt in mijn keel, in mijn hoofd, al mijn spieren zijn gespannen. Voor mijn gevoel kan elke misstap fataal zijn. Vooral de stukken waar de begroeiing ophoudt doen de radertjes in mijn hoofd draaien. Waar moet ik mijn voet zetten? Hoe kom ik straks dan weer beneden? Is het niet slimmer om te draaien? Maar niemand lijkt deze angsten met mij te delen, dus laat ik me maar weer een rots op trekken.

Na twintig minuten op de klok, voor mijn gevoel ruim een uur, is het enkel nog een heuvel van steen die, net als mijn nog altijd aanwezige angsten, bedwongen moet worden. Ik pak een helpende hand en loop gefocust op de grijze ondergrond achter twee enorme legerkisten aan. Ik heb het gehaald! Tranen springen in mijn ogen, over de weg terug denk ik niet eens meer na. Ik kijk om me heen, ga voor de zekerheid maar even zitten en geniet van de toppen van het regenwoud.

woensdag 19 maart 2008

Prijs je reis

Het plan: een lang weekend naar de Raleighvallen. Het gebied schijnt adembenemend mooi te zijn, dat geeft het prijskaartje al wel aan. Gids E biedt ons de trip (heen met de boot, terug met het vliegtuig) aan voor 350 euro. Dan mogen we volgens hem niet klagen, goedkoper is het gewoon echt niet te doen. Tot we het telefoonnummer krijgen van gids D. Hieronder volgt een verslag van een serie telefoongesprekken met de beide heren, uitgesmeerd over ongeveer anderhalf uur.

In gesprek met D.
D: 350 zeg je? Voor de Raleighvallen? Ik kan het voor 290 regelen. Maar dan slaap je wel op andere plekken.
Wij: Dat maakt ons niks uit. We bellen nog voor bevestiging.
In gesprek met E.
Wij: Sorry, we gaan niet met jou mee, want D kan het goedkoper doen. Hij kan het voor 290 regelen.
E: 290? Wacht, ik bel je zo terug, ik kijk wat ik kan doen.
Even later.
E: Ja, ik kan het toch doen voor 280.
Wij: En net was 350 nog een koopje? Het is goed, maar we bellen nog voor bevestiging.
In gesprek met D.
Wij: E gaat het ons toch bieden voor 280, dus we gaan wel met hem mee. Of kan jij nog wat er vanaf doen?
D: Uhm, ik denk dat ik er wel 265 van kan maken. Jullie vliegen terug op een feestdag, dus dat is duurder, maar ik kan de piloot wel even bellen.
Wij: Dus 265? Kan het dan echt niet meer goedkoper? Dit is je definitieve bod?
D: Misschien kan ik er 260 van maken. Ik bel je morgen terug als ik de piloot heb gesproken.
In gesprek met E.
Wij: Sorry E, we gaan met D mee. Hij biedt 260.
E: Is dan het enige waar jullie naar kijken de prijs? Kwaliteit maakt niet uit?
Wij: E, hij biedt exact hetzelfde als jij, maar dan met andere overnachting en goedkoper.
E: Ik ga jullie morgen terugbellen, goed?

Een dag later biedt D 265, E blijft steken op 280. Dat is 70 euro goedkoper dan zijn originele prijs, waarvan E zei dat hij onmogelijk kon zakken. Niets van waar dus. Als wij ‘ja en amen’ hadden gezegd had gids E dus mooi 70 euro per persoon in zijn zak kunnen steken, maal 9 personen.

donderdag 13 maart 2008

Natte voeten op de fiets


Al de hele middag regent het onafgebroken. De zogenaamde Kleine Droge Tijd hier was óf erg klein óf laat nog even op zich wachten. Al ruim na het einde van mijn werktijd heb ik er genoeg van en onder het mom ‘nat is nat’ besluit ik door de ‘bui’ heen te gaan.

Eenmaal buiten merk ik dat Armands grapje dat de straat onder water staat helemaal geen grapje was. Een mevrouw waadt over straat (een woordencombinatie die vast niet vaak eerder is gebruikt), maar de paraplu in haar handen kan haar voeten niet droog houden. Tot haar enkels staat ze in het water. “Vies he”, roept ze naar me.

Ik vraag me af of het technisch gezien wel mogelijk is om in zo’n dikke laag water te fietsen. Het lukt! Sterker nog, het is best wel leuk. Telkens wanneer mijn trappers naar beneden gaan schept mijn voet even in het ietwat lauwe water. Ook de iets grotere weg staat blank, maar er rijden nog volop auto’s. De bestuurders zullen vast ook ‘nat is nat’ gedacht hebben, want ze doen geen enkele moeite af te remmen als ze mij passeren. Het gevolg moge duidelijk zijn: alsof ik emmers water in mijn gezicht gesmeten krijg.

Eén flinke bui en Paramaribo staat onder water. En dan noemen ze Suriname het meest ontwikkelde land in de regio. Alhoewel, de bouwvakkers zijn hier wel een stukje verder. In plaats van naar me te fluiten, roept een Braziliaan me met een brede grijns na: “Bootje nodig?”

Hangjongeren


Hoewel we het weekend in Galibi een groot aantal bedden tot onze beschikking hadden, wilde de meerderheid toch in de eigen hangmat slapen. Mat aan mat hingen ze te snurken onder een dakje op het strand.

Ik had er nog geen, en wilde de nacht in een bed compenseren door overdag in de hangmat te luieren. Astrid ook, dus samen hingen we zondag wat te schommelen in een roze met blauw en paars gestreept exemplaar.

Binnen een fractie van een seconde was het ineens gedaan. De knoop in een van de touwen was los geraakt. Ik voelde een warm en tegelijk stijf gevoel in mijn billen en zodra ik besefte wat er gebeurd was, moest ik heel hard lachen. Astrid trok op het moment dat we op het beton klapten nogal wit weg. Maar inmiddels is de herinnering aan deze val een stuk vrolijker: roze, paars en blauw.

woensdag 12 maart 2008

Bakra’s in blik


Het is vroeg in de ochtend als het voor het oranje huis in de Gongrijpstraat vol mensen staat. De een opgewonden met een zwembandje in de hand, de ander zichtbaar vermoeid van de avond ervoor. Ik ben een van hen en hoewel ik dit keer niet tot een van deze twee categorieën behoor, val ik niet op. We zijn allemaal stagiairs, we komen allemaal uit Nederland en op één meisje na zijn we allemaal blank. We gaan naar Galibi, een plek die waarschijnlijk alle toeristen en stagiairs tijdens hun verblijf in Suriname bezoeken, maar waar veel ingezetenen nooit geweest zijn en misschien nooit zullen komen. We vertrekken uit Paramaribo als een ingeblikte groep bakra’s (zo noemen ze ons hier).

Dat blanken hier samenscholen is al duidelijk op de dag van aankomst in Suriname. Onze taxichauffeur moet nog even zijn vaste klanten van het strand halen: een groepje Nederlandse peuterspeelzaalstagiairs. We gaan vervolgens een dagje varen: alleen de bootsman komt van hier. Een avondje salsales: de docenten hebben de moves van nature, de uitsluitend Belgische en Nederlandse leerlingen missen stuk voor stuk het Surinaamse ritmegevoel. In de reisgidsen staat bij een merendeel van de uitgaansgelegenheden dat het publiek louter uit stagiaires bestaat.

Zo’n zevenduizend kilometer van Nederland toch met je blanke landgenoten optrekken: je ontkomt er haast niet aan. Een praatje met een Surinamer bij de supermarkt –uiteraard zijn het alleen de mannen die me aanspreken– loopt eigenlijk altijd uit op ‘mag ik met je mee fietsen’ of ‘kom bij me eten’, om over de schunnige taal en het psssst’en nog maar niet te spreken. Ze drinken bier op de hoek van de straat, dreunende auto’s voorzien hen van muziek. Vrouwen spreken me überhaupt niet veel aan, met als uitzondering de Surinaamse secretaresse op de redactie van de Parbode. Deze mensen denken überhaupt niet na over een weekendje weg.

En zo bevind ik me in het eerste weekend in Suriname dan toch in een busje bakra’s, op een voor de grap genoemde ‘jonge meisjes tour’ naar Galibi.

woensdag 5 maart 2008

Kapitein K.

Waarschijnlijk hebben ze hier weken, misschien wel maanden, zorgeloos op hun gemakje gewoond. Rusten tijdens de dag en ’s avonds jagen op alles wat eetbaar is. Een broodkruimeltje, een sliertje pasta, een dode soortgenoot, echt alles. Maar wat ruikt het nu vreemd?

Triomfantelijk spuiten Inge, Astrid en Tim ruimschoots met de bus Super Cobra Insecticide, Insect Killer. Dat zal alle vieze beestjes leren. “Gaan ze hier dood van of alleen maar weg?” wil Tim weten. “Weet ik veel,” antwoord Inge, “als ik ze hier maar niet meer zie.” Misschien volgende keer toch een plan om het opschrift van de spuitbus te lezen.

Kapitein Kakkerlak heeft de geur als eerste herkend. “Jongens,” zegt hij tegen zijn zoons, “hier kunnen we dood van gaan. Waarschuw je moeder, we gaan vluchten.” Langs de spleet tussen het achterste kastje en het fornuis klimt kapitein Kakkerlak omhoog langs de gladde tegels. Geen gemakkelijke tocht, zeker niet met die herrie op de achtergrond. Wie gilt er zo?

Binnen drie tellen is Inge de keuken uit en op de bank naast Tim -ook al zo’n held- gesprongen. Astrid heeft haar keel open gezet, haar hartslag is op zijn minst verdubbeld. Maar Tim, die hier al enkele weken woont, helpt de meisjes dan toch uit hun angst. Hij pakt een plastic bekertje en zet hem over het vieze ongedierte. Een papiertje eronder en hij kan zo de tuin in.

“Wat is dat?” vraagt kapitein Kakkerlak zich af. “Ik kan ineens niet meer naar voren of naar achteren en omhoog kom ik ook niet ver!” Hij probeert zo hard mogelijk tegen het bekertje aan te botsen zodat deze omvalt. Tevergeefs, maar onvermoeid gaat hij door. Ineens verandert het uitzicht. Hij lijkt wel te groeien. “O nee, o nee, ik kan niet vliiieeeeeeegen,” gilt hij, terwijl hij meters door de lucht heen wordt geslingerd.

- Zo hebben wij de afgelopen twee dagen doorgebracht. Astrid heeft nog steeds moeite met de keuken in te lopen uit angst dat er nog wat kinderen van de familie Kakkerlak zijn achtergebleven -